Het beroep dat tuinbazen uitoefenen is eeuwenoud. Heel vroeger werden ze vaak gardenier of hovenier genoemd, in de negentiende eeuw deed het woord tuinbaas zijn intrede. De tuinbaas stond in hoog aanzien, want zijn werk vereiste grote vakkennis. Hij was verantwoordelijk voor de uitstraling van de buitenplaats en daarmee ook voor de status van de bewoners. Hij zorgde dat de siertuin op zijn mooist was en dat de moestuin een goede opbrengst had. De verzorging van het vee en het bosbeheer vielen vaak
eveneens onder zijn taken. De tuinbaas behoorde tot het personeel van de buitenplaats. Maar tegelijkertijd had hij zelf ook personeel. Om al het werk gedaan te krijgen, stuurde hij meerdere tuinjongens aan. Meestal woonde hij in een tuinmanswoning op de buitenplaats; zijn hele leven draaide om het runnen hiervan. In veel gevallen bleef hij daarom zijn hele leven verbonden aan een landgoed of buitenplaats, ook als er een nieuwe eigenaar kwam. Maar het kwam ook wel voor dat een tuinbaas werd weggekocht door een andere landgoedeigenaar. Hoewel de eigenaar in principe bepaalde hoe de tuinen eruitzagen, speelde de tuinbaas vaak een belangrijke rol bij de inrichting. Hoe is dat nu?
DE TUINBAAS ALS RENTMEESTER
Het is een zonnige dag in februari en tuinbaas (eigenlijk tuinbazin) Henny van der Wilt staat bovenop een ladder in de boomgaard. Met een elektrische snoeischaar snijdt ze de jonge scheuten weg van de fruitbomen. ‘Anders heb je geen handen meer over na drie dagen’, reageert ze lachend. ‘Dit zijn appel- en pruimbomen van oude fruitrassen. Die moet je goed vertroetelen.’ De boomgaard is een van haar favoriete plekken in het park van kasteelmuseum Sypesteyn in Loosdrecht. Henny van der Wilt klimt naar beneden en neemt me mee door de tuinen achter het kasteel. Het voorjaar is hier al volop voelbaar: overal staan sneeuwklokjes, her en der afgewisseld met paarse krokussen en gele akonieten. Deze stinzenplanten werden vanaf de zestiende eeuw meegenomen vanuit warmere oorden. Ze werden vaak geplant rondom herenhuizen, in het Fries ‘stins’ (stenen huis) geheten. ‘Om die stinzen zo mooi te houden, maaien we pas heel laat, eind mei of begin juni. Elk jaar krijg ik daar weer opmerkingen over. “Wordt het geen tijd om te maaien?” Dus leg ik steeds weer uit dat deze bloemen tijd nodig hebben om zich uit te zaaien. Anders worden het er elk jaar minder.’
Als tuinbaas moet je dus stevig in je schoenen staan, maar als ‘tuinbazin’ nog net iets meer. ‘In het begin moest ik mezelf echt bewijzen. Als jonge vrouw van 28 stond ik tegenover een bestuur van oude mannen. Die zeiden dat ik maar eens met halve dagen moest beginnen. Want dat werk was toch veel te zwaar voor een vrouw. Maar daar ging ik niet in mee, er was hier zoveel te doen.’ Inmiddels loopt ze alweer dertig jaar rond op Sypesteyn. Wanneer we naar het achterste deel van de tuin lopen, wijst ze op een struik. ‘Kijk, daaronder ligt een haas te rusten. Ze heeft al jongen en hier heeft ze een lekker rustig plekje.’ Sypesteyn ligt als een groene oase tussen de weilanden en er leeft dan ook van alles. Ze heeft duidelijk hart voor de natuur en waar mogelijk geeft ze dieren de ruimte. Een omgevallen boom langs het water mag blijven liggen. ‘In die kluit bouwt de ijsvogel zijn nest. Hier zie je al wat gaten zitten.’ Er zijn echter grenzen. ‘Toen de dassen de slottuin begonnen om te spitten, heb ik een stroomdraadje gespannen.’
Jonkheer Henri van Sypesteyn ontwierp de tuin rond 1900 als een oudhollandse tuin uit de zeventiende eeuw, in strijd met de heersende mode van de Engelse landschapsstijl. Hij deed uitgebreid onderzoek naar historische tuinstijlen, en schreef daarover het boek Oud-Nederlandsche tuinkunst. ‘Ik ben er trots op dat het er hier 120 jaar later in hoofdlijnen nog steeds uitziet zoals hij het destijds bedacht heeft’, zegt Van der Wilt, ‘al is de invulling op sommige plekken wel veranderd. Maar de historie blijft altijd het uitgangspunt in het beheer.’ Ze benadrukt de veelzijdigheid van haar vak. ‘De functie van tuinbaas gaat verder dan alleen de snoeischaar en schoffel. Naast hovenier ben je ook rentmeester. Je bent verantwoordelijk voor het in stand houden van zo’n historische plek.’ Over de toekomst van het vak maakt ze zich wel zorgen. ‘Als tuinbaas heb je een grote verantwoordelijkheid. Dit soort historische plekken worden steeds zeldzamer, dus het is heel belangrijk om ze te behouden. Daar heb je goeie mensen voor nodig.

Johan van Galen Last stuurt als tuinbaas op de ’s-Gravelandse buitenplaatsen aannemers en zo’n zestig vrijwilligers aan. Foto Geeke Remmelts
ZEVENTIENDE-EEUWS TUINIEREN
Henk Boers ontvangt me in het Muiderslot, waar hij al veertig jaar als tuinbaas en hortulanus werkt. Hij begon zijn carrière met de restauratie van de tuinen op Sypesteyn. Daarna werd hij gevraagd voor het Muiderslot. Zijn eerste klus was om de kruidentuin (de ‘Kruidhof’) weer terug te brengen naar de tijd van de bekende schrijver en geschiedkundige Pieter Corneliszoon Hooft, die hier ging wonen nadat hij in 1608 drost van Muiden was geworden. ‘De Kruidhof was in de jaren vijftig gerestaureerd en daarbij had men een mengelmoes van tuinstijlen gebruikt. Ik kreeg de opdracht om de tuin een meer historisch karakter te geven. Maar we wisten helemaal niet hoe de kruidentuin er in de tijd van P.C. Hooft had uitgezien’, vertelt Boers. ‘Hooft noemt de tuinen wel in zijn brieven, maar geeft geen details. We beschikten alleen over een plattegrond uit 1632 waarop de tuinen en de boomgaard stonden aangegeven en een schilderijtje waarop je net de pruimenbomen kon zien. Met het zeventiende-eeuwse hoveniershandboek van Jan van der Groen heb ik toen de rest ingevuld. In dat handboek staat alles over het beheer van een buitenplaats: onderhoud, inrichting, beplanting, zelfs recepten en medicijnen. Daarmee hebben we de tuin omgevormd naar hoe deze er toen had kunnen liggen, met planten uit die tijd.’ Boers is er trots op dat dit levende erfgoed als een onmisbaar onderdeel van het museum wordt gezien. ‘Die samenhang met het kasteel is heel belangrijk. Wat we hier doen is eigenlijk zeventiende-eeuws tuinieren. We laten op de oorspronkelijke plek oude groenterassen zien. Dat zijn planten die nog veel dichter bij hun wilde voorouders liggen en daardoor sterker van smaak zijn. Dat vind ik heel belangrijk: het delen van deze kennis met de tuinvrijwilligers en natuurlijk met bezoekers.’
Tuinbazen zijn onmisbaar voor een historische tuin, zo weet Boers. ‘Een tuinbaas heeft enorm veel kennis in huis, zowel van cultuur- als natuurhistorie. Continuïteit staat centraal bij het beheer van een landgoed of buitenplaats. Het is langetermijnbeheer, het gaat om honderden jaren, een seizoen is niets. De tuinbaas weet dat. Hij is de stabiele factor en overleeft vaak meerdere eigenaren of directies.’ Boers is erg blij met zijn huidige directeur, want in het verleden is dat wel eens anders geweest. ‘Niet iedereen heeft oog voor groen erfgoed. En dan is het hard werken om het belang van de tuin voorop te houden. Dat geldt helemaal voor tuinbazen in dienst bij particuliere eigenaren. Een goede persoonlijke band is dan essentieel, net als vroeger.’ Om de specifieke kennis van het beheer van buitenplaatsen te behouden is in 2003 het Gilde van Tuinbazen opgericht. Ongeveer de helft van alle Nederlandse tuinbazen is lid van deze vereniging. Boers was zestien jaar lang secretaris. ‘Het overdragen van kennis staat centraal bij het Gilde. Door mentorschap bijvoorbeeld, waarbij jongere tuinbazen door oudere collega’s worden gecoacht. Als tuinbaas sta je vaak alleen, dus het is fijn om steun te hebben en kennis uit te kunnen wisselen.’
Naast kennisuitwisseling is de toekomst van het vak een belangrijk aandachtspunt. ‘Cultuurhistorie is het fundament voor ons beroep. In het vak van tuinbaas verbinden theorie en praktijk zich met elkaar. Je moet verstand hebben van planten én van cultuurhistorie. Die combinatie maakt het zo interessant. Dat willen we ook doorgeven aan een volgende generatie: hoe ontzettend mooi ons vak is.’

Historie blijft altijd het uitgangspunt in het beheer van tuinbaas Henny van der Wilt. Foto Geeke Remmelts
KENNIS DOORGEVEN
Johan van Galen Last kan het belang van kennis doorgeven en lobbyen beamen. Hij is tuinbaas op de ’s-Gravelandse buitenplaatsen van Natuurmonumenten. Begonnen als boomverzorger kwam hij als vaargids bij de natuurorganisatie terecht. In 1998 maakte hij de overstap naar de buitenplaatsen en daar doet hij nog altijd het beheer en onderhoud van de tuinen en parkbossen. De eerste jaren deed hij nog zelf al het buitenwerk. Nu wordt dat uitbesteed aan een aannemer en houdt hij zich vooral bezig met de coördinatie. ‘Ik stuur de aannemers en zo’n zestig vrijwilligers aan,verdeeld over verschillende groepen. Het cultuurhistorische werk doe ik nog altijd zelf, zoals het in stand houden van de bomenlanen.’ Hij ziet wel verschillen met het werk van de vroegere tuinbaas.
‘Je bent nu minder buiten, omdat administratie veel tijd inneemt. En vroeger had je als tuinbaas weinig te maken met de buitenwereld, je had alleen overleg met de eigenaar. Nu is dat wel anders.’ Zijn favoriete plek in ’s-Graveland is Gooilust, waarbij de rododendronvallei een speciale plek inneemt. ‘Deze heb ik hersteld als onderdeel van de opleiding Groen Erfgoed. Veel rododendrons waren verdwenen uit de vallei en er stonden allemaal soorten die er niet thuishoorden. Met een rododendronkweker
ben ik toen gaan kijken welke soorten er nog uit de periode van Frans Blaauw stonden (hij woonde op Gooilust van 1895 tot 1936) en welke uit die tijd erbij zouden passen. Zo hebben we de vallei zoveel mogelijk teruggebracht in de oude staat. Dat geeft zoveel voldoening, en alles wordt nog elk jaar mooier!’ Ook Van Galen Last benoemt de veelzijdigheid van het vak. ‘Tuinbaas zijn gaat veel verder dan alleen uitvoering. Je moet alles weten over de geschieden is van een tuin, in welke periode hij is aangelegd, met welke soorten planten, enzovoorts. De passie voor zo’n plek, voor de historie, is heel belangrijk. Je moet je kunnen verplaatsen in de mensen die hier gewerkt hebben. Welke keuzes hebben zij gemaakt en waarom?’ Kennisuitwisseling vindt hij dan ook van groot belang. Als docent van de opleiding Hovenier Historisch Groen probeert hij daar zijn steentje aan bij te dragen. ‘Ik geef les in een paar modules: parkbossen, lanen en solitaire bomen. Die lessen worden ook gegeven op buitenplaatsen.’
Ziet hij nog toekomst voor de tuinbaas? ‘Voor de naam zelf misschien niet en op veel plekken heet de functie inmiddels anders. Maar je blijft voor dit soort historische plekken iemand nodig hebben die alle facetten van het vak beheerst. Iemand met liefde voor groen én voor de historie.’ Waar de tuinbaas vroeger vooral groene vingers nodig had, is voor de huidige tuinbaas kennis van de historie onmisbaar. Maar de verbondenheid van tuinbazen met de plek is niet veranderd: het behoud van ‘hun tuin’ staat voorop. Hopelijk neemt een nieuwe generatie het straks over van deze gedreven vakmensen.
Geeke Remmelts is tekstschrijver, historicus en natuurliefhebber