In 1919 kocht jonkheer Johan Sandberg landgoed Leuvenum bij Ermelo om er een leven als landedelman te gaan leiden. Nadat hij en zijn enige zoon in 1945 in een Duits concentratiekamp waren omgekomen, zetten zijn weduwe en drie dochters het beheer voort. Tegen de klippen op, want het was inmiddels wel duidelijk dat het traditionele adellijke buitenleven nog nauwelijks toekomst had. Willemieke Ottens schreef er een proefschrift over waarvan de betekenis verder reikt dan dit ene dramatische familieverhaal.
Haar eerste bezoek aan Leuvenum uit maart 2016 herinnert ze zich nog goed. Willemieke Ottens vertelt me erover in haar bescheiden werkkamer, die ze als docent bij het Kenniscentrum Landschap aan de Rijkuniversiteit Groningen deelt met een collega. ‘Het huis ligt een stukje van de doorgaande weg, een beetje verscholen tussen de bomen. Toen ik over de drempel stapte, was het alsof ik terugging in de tijd. Het huis ademde nog helemaal de sfeer van de freules Sandberg, van wie de laatste twee jaar eerder was
overleden. Ik kreeg een rondleiding door alle kamers. We spraken die dag over de freules, het huis en het boek waarvoor de Stichting Sandberg van Leuvenum een auteur zocht. Toen ik het dramatische verhaal over de laatste generatie op Leuvenum hoorde, wist ik gelijk dat ik dat boek wilde schrijven en betekenis wilde geven aan wat er de afgelopen eeuw allemaal is gebeurd op dat landgoed.’ Kort na dat eerste bezoek ging Leuvenum op slot in verband met een renovatie. Het archief van de zussen en hun ouders lag nog verspreid door het hele huis. ‘Alle kasten zijn toen leeggehaald. De archiefstukken die daarbij tevoorschijn kwamen, werden bijeengeraapt en in volgestouwde verhuisdozen naar het Groninger Archief overgebracht. De freules hadden alles bewaard. Hun brieven, dagboekjes, rekeningen, kladjes op de achterkant van enveloppen, noem maar op. In een verhuisdoos bleek tussen allerlei andere stukken een opgerolde ontwerptekening van de bekende tuinarchitect Hendrik Copijn te zitten. Ik heb wel honderden brieven gelezen. Daarin zijn de zussen trouwens persoonlijker dan in hun dagboekjes. Dat zijn korte beschrijvingen van de dag in de trant van “wie kwam er langs, wat gebeurde er, en hoe laat?” De dagboekjes weerspiegelen denk ik hun wat gereserveerde karakter.’
LANDLEVEN ALS ROEPING
De oudste van de drie zussen was Ernestine (‘Tient’), die in 1910 in Diepenveen werd geboren als dochter van jonkheer Johan Sandberg en Ernestine de Beaufort. Haar zussen Antonia Catharina (‘Kiek’) en Mechteld waren een stuk jonger. Ze hadden één broer Rudolph (ook wel ‘Dof’ genoemd), die een jaar na Ernestine ter wereld kwam. Vader Johan Sandberg werd in 1916 burgemeester van Diepenveen, maar al na enkele jaren besloot hij zijn ambtelijke loopbaan in te ruilen voor het buitenleven. Eerst probeerde hij van een neef met geldproblemen kasteel De Essenburg bij Hierden te kopen, het landgoed waarop zijn vader geboren was en het ‘stamhuis’ van de Sandbergs. Toen dat mislukte, kocht hij met geld van zijn schoonvader het vlakbij gelegen, ruim 500 hectare grote landgoed Leuvenum. Dat was een opvallende beslissing. Vlak na de Eerste Wereldoorlog zagen veel landgoedeigenaren zich vooral door stijgende belastingen (veranderingen in de successielasten) genoodzaakt hun huis en landerijen, soms al eeuwen in de familie, van de hand te doen. Grootgrondbezit was nauwelijks rendabel. Maar voor Johan Sandberg ging het niet alleen om geld en rentabiliteit. ‘Grondbezit en landheerschap waren idealen voor hem’, zo verklaart Willemieke Ottens zijn keuze. ‘Kennelijk werd hij gedreven door een romantisch verlangen naar een eenvoudig landleven op de Veluwe, dat hij al vanuit zijn jeugd kende – hoewel dat gissen blijft omdat ik van hem veel minder persoonlijke stukken heb dan van zijn dochters. In ieder geval kon hij met het geld van zijn schoonvader De Beaufort niet alleen Leuvenum kopen, maar ook een stabiele basis voor de eerste jaren leggen. Hij moderniseerde het landgoedbeheer, hij maakte een einde aan de “verkeutering” van boerderijen, wat ook de pachters ten goede kwam, en hij investeerde in de bosbouw.’
Daarnaast gaf Sandberg weer een ziel aan Leuvenum door het laten bouwen van een landhuis, als vervanger van het huis dat hier ooit had gestaan maar in 1856 was afgebroken. ‘In eerste instantie wilde hij dat nieuwe huis als een kopie van de Essenburg laten uitvoeren. Maar dat mocht niet, en daarom moest hij enige wijzigingen in het ontwerp aanbrengen. Het teruggrijpen op traditie en oude vormentaal bij de bouw van Leuvenum mag je wel als een symbool van zijn conservatieve instelling zien. Hij hield weliswaar van auto’s en technische innovaties zoals elektriciteit en een centraal verwarmingssysteem, maar de uitstraling van het huis moest traditioneel zijn.’
OORLOG OP LEUVENUM
Het grootgrondbezit van de Sandbergs breidde in 1938 nog flink uit dankzij een erfenis: het landgoed De Bannink met een villa en 384 hectare land tussen Deventer en Colmschate. Toen in 1940 de oorlog uitbrak, leek die aanvankelijk aan Leuvenum en De Bannink voorbij te gaan. Wel deed er zich een jaar later een conflict voor met een pachter, die steun zocht bij de Duitse Beauftragte voor Gelderland. ‘Dat was de eerste keer dat heel duidelijk van buitenaf de hiërarchie op het landgoed onder druk werd gezet. Maar Sandberg slaagde erin deze bedreiging af te wenden. Daarmee was de zaak afgedaan. Tegenover de Beauftragte had Sandberg benadrukt dat hij zich niet met politiek bemoeide. Was dat een tactisch argument om de Duitsers te misleiden? Dat de familie niet aan hun kant stond, is wel duidelijk. ‘Op Leuvenum kregen onderduikers en vluchtelingen na de Slag om Arnhem onderdak en eten. Freule Kiek werkte al sinds 1940 actief mee aan het inzamelen van hulp aan krijgsgevangen.’ Een dramatische wending nam de oorlog pas in januari 1945, toen de Sicherheitsdienst Leuvenum binnenviel en het hele gezin oppakte en wegvoerde op verdenking van hulp aan onderduikers en piloten en het verbergen van wapens. De mannen overleefden de oorlog niet. Vader Johan overleed in maart in Neuengamme aan dysenterie en volledige uitputting, Dof iets meer dan een week voor de Bevrijding in kamp Sandborstel.
De dood van de mannen was voor de achterblijvers op Leuvenum een trauma dat de rest van hun leven zou bepalen. ‘Maar na 1945 werd over de oorlog vooral gezwegen. De weduwe Sandberg liep in het zwart, maar in het openbaar sprak men er niet meer echt over.’
TEGEN DE KEER
De weduwe Sandberg en haar dochters besloten nu het beheer van de twee landgoederen zelf op zich te nemen. ‘De dochters waren hier helemaal niet op voorbereid. Hun vader had ze wel eens meegenomen op wandelingen over het landgoed, maar nooit met de gedachte dat ze daar een rol in zouden krijgen. Toch namen ze die rol nu als vanzelfsprekend op zich. In brieven van vlak na de oorlog lees je af en toe opmerkingen waaruit je kunt opmaken dat het ze zwaar viel, dat ze lange dagen moesten maken en dat alles nieuw was. Maar een spoor van twijfel heb ik nooit kunnen ontdekken. Plichtsbesef was allesbepalend, zowel naar hun overleden vader en broer als naar de familiegeschiedenis en de agrarische gemeenschap.Je ziet dat ook in de houding van Mechteld. Aanvankelijk nam Kiek het voortouw op Leuvenum en was zij volgend, terwijl Tient, die als internist in Hilversum werkte, meer op afstand stond. Maar toen Kiek in 2006 stierf, stelde Mechteld zich, hoewel ze al ver in de tachtig was, ineens ook heel actief op.’ De zussen waren opgegroeid in een mannenwereld, doortrokken van conservatief standsbesef. Emancipeerden ze zich? ‘Ik denk dat ze zich bewust waren van hun positie. Tijdens de jacht was Kiek altijd de enige vrouw tussen mannen. Ze hield zich zonder problemen staande in deze wereld en had kennis van zaken.’ Toch bleven de vrouwen na 1945 verder leven vanuit de conservatieve denkkaders waarbinnen ze waren grootgebracht.
Een mooi voorbeeld daarvan zijn de kerstvieringen op Leuvenum, waarover Ottens in haar boek vertelt. Al voor de oorlog was het kerstfeest een jaarlijks ritueel waaraan familie en pachters deelnamen. Deed de gezamenlijke kerst er niet vooral voor de Sandbergs zelf toe, omdat die hun eigen positie op het landgoed bevestigde? Dat is volgens Ottens te simpel gesteld. ‘Iedereen die ik heb gesproken, begon over dat kerstfeest. Toen ik op bezoek was bij een kleinzoon van huisknecht Jan, vertelde die nog altijd enthousiast over de brandende kaarsjes in de boom, het voorlezen van het kerstverhaal en de chocolademelk. Uiteindelijk stopten de freules Sandberg met het kerstfeest, omdat er niet genoeg kinderen in de buurschap waren. In de jaren tachtig en negentig waren de grote pachtersgezinnen definitief verleden tijd.’ Verantwoordelijkheidsbesef tegenover die pachtboeren was voor de freules een reden om niet op te geven. Maar werkte dat ‘maternalisme’ ook daadwerkelijk in hun voordeel van die pachters? Ottens is er niet zeker van. ‘De verkoop van een landgoed betekende niet automatisch een directe bedreiging voor de positie van pachtboeren. Dat zie je bijvoorbeeld bij de verkoop in 1967 van kasteel Staverden, het ‘buurkasteel’ van Leuvenum, aan Geldersch Landschap. In de onderhandeling rond die verkoop werd wel degelijk rekening gehouden met de belangen van pachters.’
PAARDEN EN BOERDERIJEN
Standhouden biedt niet alleen een dramatisch familieverhaal, maar ook een biografie van een landgoed. Ottens laat zien dat na de Tweede Wereldoorlog het traditionele economische landgoedsysteem niet meer functioneerde in Nederland. Dat gold ook voor Leuvenum en De Bannink. ‘Eigenlijk was dat daarvoor ook al zo. Ook toen kon men niet zonder aandelenportefeuille om tegenvallers op te vangen. Voor de oorlog had Johan dankzij het kapitaal van zijn schoonvader niet alleen Leuvenum kunnen aankopen, maar ook de nodige investeringen kunnen doen. Na de oorlog diende het kapitaal als vangnet voor moeilijke jaren. De freules deden heel weinig investeringen meer, vanaf de jaren zeventig leverden de bossen steeds minder geld op. De disbalans tussen inkomsten en uitgaven groeide onder meer door hogere kosten voor verzekeringen en belastingen. De zussen zochten geen nieuwe inkomstenbronnen, maar kozen voor besparingen op de uitgaven. Dat betekende nóg zuiniger gaan leven, met nóg minder personeel en afzien van investeringen en moderniseringen.
Tot ver in de jaren tachtig maakten arbeiders tijdens werkzaamheden in de bossen van Leuvenum gebruik van paard en wagen en niet van tractoren of andere gemotoriseerde voertuigen. “Bij een landgoed horen paarden in de wei”, heeft Kiek eens gezegd. In een van haar vele bezwaarschriften liet ze zich op een vergelijkbare manier uit. “Bij een landgoed horen geen vakantiehuizen, maar boerderijen”, schreef ze toen.’ Toen de freules hoogbejaard waren en het onduidelijk was wat er na hun dood met Leuvenum en De Bannink zou gebeuren, toonden Geldersch Landschap, Natuurmonumenten en Stichting IJssellandschap belangstelling voor de landgoederen. ‘Die zijn allemaal wel eens op bezoek geweest. Het verhaal gaat dat ze dan kwamen te zitten op een onprettige stoel, met de zon in het gezicht, een kopje koffie kregen en dan weer naar huis gingen. De freules hebben nooit de intentie gehad om hun landgoederen aan een van die organisaties na te laten. In plaats daarvan werd in 2002 de Stichting Sandberg van Leuvenum opgericht. Dat was voor de freules de enige manier om de landgoederen van een toekomst te verzekeren.’
WAT IS EEN LANDGOED?
Freule Kiek noemde in 1976 in een interview het verdwijnen van particuliere landgoedeigenaren een verarming van het Nederlandse landschap. Is Ottens het met haar eens? ‘We mogen heel blij zijn met organisaties als Natuurmonumenten, die zich met veel energie inzetten voor het behoud van landgoederen, buitenplaatsen en het bijbehorende landschap. Maar wat me aanspreekt in particuliere landgoederen is dat ze ruimte bieden voor een zekere mate van eigenzinnigheid als het gaat om de inrichting van hun grondbezit. Ook als ensemble van huis, tuin en boerderijen voegen ze iets toe. Na de dood van de freules is de inrichting van Leuvenum nauwelijks veranderd. De bestuursleden van de Stichting maken gebruik van het huis tijdens vakanties of het achtseizoen. Maar verder heeft het huis geen functie meer. De freules Sandberg legden de nadruk op het boerenbedrijf. Wat als er door ontwikkelingen in de landbouw geen agrarisch bestaan meer mogelijk is? Kun je dan nog wel spreken van een landgoed?’
De Stichting heeft inmiddels keuzes gemaakt waar de freules nog niet aan toe waren. Zo zijn oude, in onbruik geraakte stallen en schuren gesloopt en nieuwe woningen gebouwd die worden verhuurd. ‘De zussen Sandberg hadden niet eindeloos kunnen standhouden’, blikt Ottens terug. ‘Het was op, het was niet meer dan volhouden geworden.’ Toch werken hun plichtsbesef en koppigheid nog altijd door, ook in het landschap. ‘Door het volhouden van de freules op Leuvenum en De Bannink konden bestaande landschappelijke structuren met bosopstanden en kleinschalige landbouw behouden blijven. Dat geldt vooral voor De Bannink, dat al lang wordt bedreigd door het oprukkende Deventer. Indien de freules dat landgoed in de jaren vijftig hadden verkocht, was het heel moeilijk geweest om die dreiging te keren. Nu vormt de Bannink de harde grens van Deventer. Hun standhouden heeft dus wel degelijk verschil gemaakt.’
Conrad Gietman is hoofdredacteur van Het Buiten en wetenschappelijk medewerker van de Hoge Raad van Adel in Den Haag
Willemieke Ottens, Standhouden: adellijk landgoedbeheer in Nederland. De twintigste-eeuwse geschiedenis van Leuvenum en De Bannink (Noordboek, 2023, 472 p.) is de handelseditie van het proefschrift dat Willemieke Ottens aan de Rijksuniversiteit Groningen verdedigde.