Boeken

Een leven voor de kunst

Jolande Withuis is socioloog. In haar biografieën van verzetsheld Pim Boelaard en koningin Juliana vielen haar kwaliteiten als schrijver op. Zelf heeft ze niet onder stoelen en banken gestoken dat ze als biograaf niet terugdeinst voor psychologiseren. Toen het genre van de biografie in Nederland nog in de kinderschoenen stond, gold dat in geleerde kringen als taboe. Nu niet meer. Sinds de uitgave van de biografie over Frederik van Eeden in de jaren negentig door wijlen Jan Fontijn is er veel veranderd. Een flinke scheut psychologie mag thans in een biografie. Toch is in het biografisch oeuvre van Withuis duidelijk haar sociologische visie bespeurbaar – én haar, naar eigen zeggen, ‘liberaal feminisme’. Er valt wel iets voor te zeggen dat niet alleen sekseverschillen als een rode draad door haar biografisch oeuvre lopen, maar ook het thema van de invloed en doorwerking van de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. En dat heeft weer alles te maken met haar proefschrift over communistische vrouwenorganisaties, haar werkzaamheden op het NIOD en haar afkomst uit een CPN-gezin en ontworsteling aan een marxistisch wereldbeeld. Wat dit laatste betreft, zelf beschrijft ze haar milieu van herkomst in haar biografie over haar vader (Raadselvader). Dat is evenzeer een autobiografie, mede gebaseerd op eigen herinnering en introspectie. We herkennen in Withuis’ schrijverschap de verwevenheid van geschiedenis, sociale structuur en biografie, ooit door C. Wright Mills gemunt als ‘sociologische verbeeldingskracht’.

Minstens zo intrigerend als het geschilderde dynamische zelfportret uit 1936 op de cover van Withuis’ nieuwe boek Geen tijd verliezen. Jeanne Bieruma Oosting 1898-1994 is de foto op de achterzijde: Jeanne met palet in haar hand, gefotografeerd in haar vooroorlogse Parijse atelier door de vermaarde kunstfotograaf Marc Vaux, die ook haar aldaar ontstane serie van vrouwelijke naakten (Chairs) had gefotografeerd. We herkennen de wat schuchter (of de eerder gereserveerd?) ogende, jonge kunstenares van aristocratische huize. In haar Parijse jaren 1929-1940 was Jeanne geworden wat ze sinds haar adolescentie wilde zijn: een onafhankelijke en gewaardeerde beeldend kunstenares. Zoals Withuis voorbeeldig laat zien, had Jeanne om die positie te bereiken zich moeten invechten. Het grootste gevecht vond thuis in haar ouderlijk gezin plaats. Haar vader was de puissant rijke patriciër Jan Bieruma Oosting; haar moeder Adriana Janke barones van Harinxma thoe Slooten stamde eveneens uit een vermogend geslacht. Met landgoederen in Oranjewoud en Beetsterzwaag en herenhuizen in Leeuwarden behoorden dit echtpaar tot de absolute top van de Friese landadel. Zo liet Jeannes grootvader Oosting in 1902 een vermogen van ruim drie miljoen gulden na; hij bezat onder meer drie landgoederen, 35 boerderijen en 1900 hectare grond.

In 1907 verhuisde het echtpaar Bieruma Oosting-Harinxma thoe Slooten naar kasteel De Cloese bij Lochem in de Achterhoek. Inmiddels was er een gezin gesticht met twee dochters: Adriana Johanna (‘Poppe’, later ‘Jeanne’) en Cornelia Charlotte (‘Lot’), geboren in respectievelijk 1898 en 1899 te Leeuwarden. Vader Jan Oosting leefde voortaan als een traditionele landheer, met een passie voor jacht en schutterij en zich zo nu en dan buigend over het beheer van zijn Friese en Gelderse bezittingen. Landgoed De Cloese en het omliggende natuurgebied was uit het door Jeannes moeder geërfde vermogen verworven. Het was een slecht huwelijk. Bovendien sprong de heer des huizes, die de
maritale voogdij toekwam, erg kwistig met het aan hem toevertrouwde vermogen van zijn echtgenote om. Op De Cloese werd in 1909 een heuse stamhouder geboren: Johannes (‘Hans’), een nakomertje – het manneke zou zijn leven lang enorm verwend worden.

Het slechte huwelijk van de ouders vond een pendant in de verstandhouding tussen de kinderen: die was wrevelig, rivaliserend en afgunstig. Françoise barones van der Borch van Verwolde, goede vriendin van Jeanne en zelf afkomstig van landgoed
Verwolde, legde op haar tachtigste, in 1967, in haar voor jongere familieleden geschreven herinneringen uit dat in haar jeugd ‘een jongen uit onze families’ militair officier werd of rechten studeerde. Had hij daar geen aanleg of pit voor, dan stuurde
men hem naar de secretarie van een klein dorp. Dan kon ie later misschien ergens burgemeester worden of naar Indië gaan. ‘Andere kansen waren er niet. En voor een meisje waren er helemaal geen kansen.’

Niet voor niets noemt Withuis het eerste hoofdstuk van haar biografie ‘Buitens’. In deze heel eigen, beschermde wereld, met veel huishoudelijk personeel, ontwikkelde zich Jeannes voorliefde voor de natuur, terug te vinden in haar werk. Maar er is zo veel meer in deze knap gecomponeerde kunstenaarsbiografie waarin de echo van die buitenplaatswereld doorklinkt.
Bijvoorbeeld de schok van de doorbraak van de abstracte kunst na de oorlog. Hoe verhoudt Jeannes figuratieve oeuvre zich daartoe? En zie haar leven in Amsterdam en in Almen: een soort leven naar de seizoenen. De aristocratische habitus is bij de ongehuwd gebleven schilderes Jeanne nooit verdwenen. Haar vrienden- en vriendinnenkring ademt geestesaristocratie. Nog een afsluitende impressie. De vader van Withuis was een getalenteerd schaker. Iets van dat talent moet zijn dochter hebben geërfd, gezien de verbluffend heldere compositie van dit boek. Kijk eens goed naar de opening (een leven voor de kunst alleen) of naar het eindspel (een reflectie op de relatie van leven en werk). Grootmeesterlijk, deze biografie.

Yme Kuiper

Jolande Withuis, Geen tijd verliezen. Jeanne Bieruma Oosting 1898-1994. Amsterdam: De Bezige Bij, 2021, 448 p., ill.