Boeken

Jagers en stropers

Als kind durfde ik in de jaren zeventig de kelder onder ons huis nauwelijks te betreden. Het kwam namelijk nogal eens voor dat er een haas in het keldergat hing af te sterven. Doodeng vond ik dat, omdat de grote, bolle met een waas overtrokken ogen me aanstaarden en dwars door me heen leken te kijken. Op de een of andere manier voelde ik me schuldig aan de dood van de haas, al had ik geen idee waarom. Mijn vader was betrokken bij de jacht van zijn ‘bazen’, textielfabrikanten in Nijverdal. Hij werd evenals mijn daar ook werkzame grootvader ingezet om als drijver of klopper op het wild op te jagen. Als kind was hij opgegroeid op het platteland tijdens de wederopbouwjaren in de nabijheid van uitgestrekte woeste gronden van moeras en veen. Konijnen strikken leverde extra vlees op tafel op. Dat mocht trouwens geen ‘jagen’ heten, maar viel het onder stropen. De scheidslijn leek te liggen tussen jagen voor je plezier en jagen voor je voedselvoorziening.
Voor de uiteenlopende manieren waarop de jacht zich laat benaderen, geeft Hans Renes in zijn bijdrage aan het net verschenen De jacht. Een cultuurgeschiedenis van jager, dier en landschap een inkadering in vier lagen. De onderste laag is het fysieke landschap, daarna volgt de laag van grond- en jachtrecht. De derde laag bevat de esthetiek van jacht en jachtlandschappen. De bovenste laag is die van de elitecultuur rondom de jacht. Het boek opent met een aantal bijdragen die naadloos in deze laatste laag passen. Jachttradities van adellijke families op en rond kastelen, waaronder Middachten en Twickel, passeren de revue. De Bentincks op Middachten probeerden in het gevlij te komen bij prins-gemaal Hendrik van Mecklenburg-Schwerin om deel te kunnen nemen aan de jacht op Het Loo. Prins Hendrik voerde verbeteringen in de wildstand door en herintroduceerde het op de Veluwe uitgestorven everzwijn. Met alle gevolgen van dien, tot in onze huidige tijd toe. Discussies rond het jachtrecht van de Oranjes versus de openstelling van hun met publieke fondsen gefinancierde Kroondomein Het Loo worden ook dit jaar weer breed uitgemeten in de media – en krijgen eveneens in dit boek aandacht. Het debat tussen voor- en tegenstanders lijkt heviger dan ooit.
In de twee andere delen van De jacht komen de andere drie lagen voor het voetlicht. Tegenwicht voor de aandacht voor jacht als elitecultuur bieden artikelen over onder meer de ecologische betekenis van de jacht op landgoederen. Roofdieren werden door jagers met succes bestreden en sommige, bijvoorbeeld de wolf, uitgeroeid. Maar andere diersoorten profiteerden juist van de roofdierbestrijding. Tegelijkertijd droegen jachttradities vooral in de negentiende eeuw bij aan het stichten en behouden van landgoederen. Langzaamaan vloeide de bescherming vanwege de jachtwaarde de laatste honderd jaar over in bescherming vanwege natuurwaarde. Jagen en natuurbehoud lijken tegengesteld te zijn. De jacht is omstreden, maar de bescherming van bepaalde diersoorten als gevolg van de jacht krijgt waardering. De druk op het Nederlandse landschap wordt almaar groter. We zullen keuzes moeten maken met betrekking tot voedselproductie, wonen, werken en recreëren. De rol van jacht en jagers zal daarin meebewegen en veranderen. Sinds begin dit jaar zijn haas en konijn van de nationale wildlijst gehaald. Mijn grootvader was de jacht vijftig jaar geleden al beu en weigerde nog langer deel te nemen aan de drijfjacht van zijn bazen: ‘Ik loat mie veur die heer’n niet meer zeikenat wödden.’ Ik begrijp hem nu een stuk beter.
En, dankzij Yme Kuipers bijdrage over de fenomenologie van de hazenjacht weet ik nu ook waarom mijn vader een haas nog altijd steevast ‘Lampe’ noemt.

Evelyn Ligtenberg