Mijn Buiten

Buiten in mijn achtertuin

Al tijdens mijn jeugd in Kennemerland was ik geïn­teresseerd in kastelen en archeologie. Ik bracht dagelijks de krant naar jonkheer Gevers van Marquette, speelde met mijn vriendjes tussen de ruïnes en bossen op de strandwal en assisteerde vanaf mijn tiende bij opgravingen. Een opleiding als historicus was helaas geen optie. Graven in de geschiedenis werd iets voor in mijn vrije dagen en in de avonduren.
In de jaren negentig woonde ik met mijn gezin in Heiloo, naast de nieuwbouwwijk Vrieswijk. De wijk was vernoemd naar een buitenplaats met dezelfde naam die ooit hier had gelegen maar waarover nog maar weinig bekend was. In de zomer van 1996 ging de ligusterhaag in onze kleine achtertuin dood door de droogte en omdat ze niet diep kon wortelen. De haag lag op de scheidingsgrens met mijn achterburen. In overleg met de buren besloten we dat ze eruit moest. Er zou een tuinmuur voor in de plaats komen.
Bij het uitscheppen van de heg stuitten we op steen en ontdekten we een fundering, bestaand uit bakstenen in een niet meer gangbaar formaat. De breedte van de muren gaf aan dat het om een fors gebouw ging. Mijn achterbuurman vertelde dat hij in de jaren tachtig ook oude funderingen had gevonden bij het uitbouwen van zijn huis. Gelukkig had hij dit destijds gefotografeerd. Al snel werden de fotoalbums uit de kast getrokken en meegenomen naar de ‘plaats delict’. De funderingen op de foto’s van mijn buurman toonden overeenkomsten in steensoort, metselwijze en mortel met die in mijn eigen achtertuin. Bij nadere bestudering bleek dat hij een waterkelder had aangetroffen.
Ik ging verder met graven. Toen ik op een oude beerput stuitte, begon ik te vermoeden dat ik in mijn tuin restanten van de verdwenen buitenplaats Vrieswijk had ontdekt. De aanleg van de tuinmuur werd uitgesteld. Met de leden van de archeologische werkgroep van de Vereniging Oud Heiloo startte ik een heuse opgraving in mijn eigen achtertuin – tot groot plezier van mijn kinderen, die er een zandbak bij kregen. Naast funderingen troffen we in totaal twee beerputten aan, waarvan één bestond uit een grote put met een booggewelf. Boven dit gewelf had waarschijnlijk een muur gestaan. Nadat we de boog hadden getekend, ingemeten en gefotografeerd, verwijderden we deze om de inhoud van de put te kunnen bergen.

Uit de eerste beerput haalden we drinkbekers, (Chinees) porselein, aardewerk en medicijnflesjes. Foto Archeologisch museum Baduhenna

Tegenwoordig doen we aan afvalscheiding. Vroeger ging al het afval, van voedselresten tot gebroken serviesgoed, de beerput in. We verzamelden zorgvuldig de inhoud van beide putten en zochten deze uit op botjes, zaden en scherf- en lakzegelresten. De grotere vondsten deden we in zipzakjes, voorzagen we van spoor- en vondstnummers en verzamelden we in emmers. De broze lakzegels werden nat bewaard en voor zover mogelijk aan elkaar gepuzzeld en getekend. De putresten bleken ook veel vensterglas
te bevatten.
Uit de eerste beerput haalden we glazen drinkbekers en wijnglazen, borden van aardewerk, porselein en medicijnflesjes. Het merendeel daarvan dateerde uit de achttiende eeuw. Ook werd door ons een breed scala aan organische vondsten aangetroffen, zoals zaden van frambozen, bramen, vijgen en aardbeien, perzik- en abrikozenpitten, granen van rogge, tarwe en rijst, pepers en kruidnagels en bot- en visresten. De relatief grote hoeveelheid Chinees porselein en de verscheidenheid van de voedselresten gaven blijk van de hoge welstand van de bewoners van het huis die hun afval in de beerput hadden gegooid.
De tweede beerput bevatte meer ‘praktisch’ gerei, zoals borduursel, een knoop, een speelschijfje, een eikenhouten borstel en een beitel met houten heft. Frappant was ook de vondst van een menselijke haarlok, tanden en een kies. Ik liet de tanden en de kies aan mijn tandarts zien en zijn bevindingen kwamen er kort samengevat op neer dat ze hadden behoord tot het door nicotineaanslag en slijtage aangetaste gebit van een pijproker.

Benieuwd naar het verhaal van Vrieswijk zocht ik verder in de archieven. De geschiedenis van de buitenplaats in mijn tuin ging terug tot de zeventiende eeuw. Het huis was bewoond geweest door regentenfamilies uit Amsterdam en Hoorn. Vrieswijk bleek in de bronnen vaak te worden verward met het aangrenzende Egelenburg, dat een tijdlang dezelfde eigenaar had. Daardoor stond Vrieswijk in sommige perioden ook wel onder die laatste naam bekend. Begin negentiende eeuw bijvoorbeeld werd het omschreven als de ‘buitenplaats genaamt Egelenburgh weleer genaamt Vrieswijk, met zijne steenen huijsinge, tuinmans- en koetshuis en stallinge, moestuin en verdere gebouwen en beplantingen, waaronder ook begrepen is de plaats voorheen genaamt Egelenburg’.
In 1846 werd de buitenplaats gesloopt. Die heette toen weer Egelenburg. Daarmee deelde ‘mijn buiten’ het lot van veel andere Kennemerlandse buitenplaatsen in de negentiende eeuw. Het hout van Vrieswijk eindigde in de ovens van de lokale bakker. Een roemloos einde voor de eens zo trotse buitenplaats.

Arsène Haverman, links op de foto, bij een andere opgraving van de Archeologische Werkgroep in Heiloo in 1996. Foto René Alphenaar